STICHTING REME
ART FOUNDATION



Jörg Remé

Jörg Remé, kunstenaar in het licht van de utopie


De ziener, omgeven door het landschap, denkt zich een wereld. Hij vindt uit en verwondert zich. Zoals Archimedes, denkend in zijn bad; zoals Paracelsus, die de macht van de metafysische wereldbeschouwing van zijn tijd trotseerde met de bewering dat hij in staat was tot de schepping van een kunstmatige mens; zoals Paul Celan, de utopie ziende - door zijn spreektralie.
Uitvindingen en wonderen zijn te danken aan nieuwe, uitdagende combinaties van fysica en avontuur, niet aan een nederige, metafysische struisvogelhouding. En kunst, evenmin als andere vormen van onderzoek, is niet nederig. Want het avontuur van de artistieke creatie beslist over de utopische ruimte die tevoren woest en ledig was, en elke stap verder in die ruimte, zo zegt Octavio Paz, is voorgoed onherstelbaar, voorgoed onuitwisbaar. Het taboe van de traditionele werkelijkheid is voorgoed geschonden. Het leven verandert, de wereld krijgt een nieuw aanzien. Het wordt nooit meer zoals vroeger.
In een polemisch essay tegen een kunstopvatting die destijds bekend stond als de 'filosofische' kunst (kunst met een pedagogische, morele of een andere tendentieuze strekking, en die zich dus op een bepaalde wijze ondergeschikt maakte aan een 'hogere' waarheid), schreef Charles Baudelaire in de jaren zestig van de negentiende eeuw: 'Wat is kunst volgens de moderne opvatting? Dat is het scheppen van een suggestieve magie, die tegelijk het object en het subject bevat, tegelijk de wereld die buiten de kunstenaar ligt en ook de kunstenaar zelf.' Hij ziet de kunstenaar als een magiër die zowel de dingen als zichzelf in betovering brengt. De magische handeling doet de traditionele werkelijkheid, waar geen ruimte over is voor het wonderbaarlijke, geweld aan. Niets blijft zoals het was. De essentie van leven, het ware leven, neemt steeds nieuwe vormen aan: de onvoegbare vormen van de steen der wijzen.
De kunstfiguur die Jörg Remé sinds 1968 heeft gefascineerd - zijn zelfgemaakte schildersmodel, dat André Breton een innerlijk model zou hebben genoemd - illustreert dat voor hem vorm en inhoud twee aspecten van dezelfde zaak zijn. De vorm is een figuratie van vloeiende, zachte, opgebolde gestalten, gehuld in een lichtende beslotenheid, in een intieme straling. De inhoud is de verwondering, de vreemdheid, de ontwapenende tederheid en kwetsbaarheid. Subject noch object zijn ontleend aan de uiterlijke wereld. Ze zijn gevonden in een innerlijke realiteit. Ze zijn het model van Remé's onderzoek naar het wezen van de dingen, van het voelen en het zijn.

Remé's model is een nieuwe, ideële menselijke gedaante, het is evenals de homunculus van Paracelsus een kunstmatig menselijk wezen. Net als 'echte' poppen en bezielde beelden, is het geen vereenvoudigde vorm uit de natuur: er is geen sprake van nabootsing - iets wat bij Remé trouwens volstrekt niet is terug te vinden, en dat hem ook niet lijkt te interesseren - maar het is vooral een niet?naturalistische verschijning, waaraan toch niets menselijks vreemd is.
De vraag naar de zin van een dergelijke kunstfiguur valt samen met de vraag naar de functie van de kunst zelf: het is de zin en de functie van de suggestieve magie, waarop Baudelaire al doelde, gericht op wat doorgaat voor werkelijkheid. Kunst is een 'magische' techniek om de innerlijke waarde en de betekenis van dingen, landschappen en gedaanten tastbaar te maken op een muterende, niet?imitatieve wijze, teneinde met de werkelijkheid in gesprek te komen. Dit onderzoek, dat iets alchemistisch heeft, is een gesprek waarin door de kunstenaar wordt gevraagd naar het 'waarvandaan en het waarheen' van de dingen, zoals de dichter Paul Celan het noemde; deze vraag is een 'openblijvende, niet tot een einde komende, op het opene en het lege en het vrije wijzende vraag.' Daarom, zegt Celan, is er geen einde aan de kunst - hij doelde op kunst in de volle betekenis van het woord, 'dus ook het Medusahoofd, het mechaniek, de automaten, het mysterieuze, zo moeilijk te scheiden en uiteindelijk misschien toch éne vreemde.' Het vreemde, dat vertrouwd, intiem en fascinerend wordt gemaakt; het vreemde waarnaar de nostalgie uitgaat; de tegenpool van de vervreemding.
Het innerlijke model van Jörg Remé, een microkosmos van gevoel, fata morgana, nostalgie en begeren, is meestal geplaatst in het gedroomde, irreële landschap van onze vrije tijd - in paradijselijke entourages ver achter de verkeerstekens, in koesterende beslotenheden zoals een kamer, een bad, een stoel, waar dagdromen hun eigen vorm kunnen aannemen, beschermd tegen de opdringerige esthetische wetten van het sociale verkeer. Zijn figuren, vanuit hun diepste wezen opzwellend en tot leven komend, belichamen het fascinerende, lieflijke, onnavolgbare vreemde. Zij wekken intense suggesties van fysieke mysteries zoals groei, erotiek en voortbrenging. Zij verbeelden de heimelijke, ingeboren vitaliteit, waarvan ideologie en technologie het menselijk bewustzijn heeft trachten te vervreemden. Remé roept in zijn schilderijen vaak een beeldrijm te voorschijn tussen de plantenwereld, de dieren en de mensfiguren: ze zijn er geplaatst in dezelfde utopie. Celan zei, dat de kunst de dingen onderzoekt 'in het licht van de utopie': dat is het convergentiepunt waar alle tekens en beelden heen wijzen en waar zij vandaan komen.
Het magnum opus waaraan Jörg Remé in zijn kunst werkt, transmuteert de materie in het goud van de tijd, en schept onuitwisbare verbeeldingen van het 'eeuwig vrouwelijke', van het 'eeuwig menselijke', van de niet tot een einde komende levenskracht.

Laurens Vancrevel